Genealogie Hogema / Hoogma











Gereformeerde kerk in  Bozum





Aantal in  1947 

              62 x Hogema

            195 x Hoogma




Aantal in 2007

              82 x Hogema         

            334 x Hoogma   

 





Familiegeschiedenis Hogema - Hoogma


 


Voor zover ik nu heb kunnen uitzoeken gaat de familiegeschiedenis

Hogema - Hoogma terug naar het plaatsje Bozum (Boazum) in Friesland ten tijde van het midden van de 16e eeuw.


Bozum is een oud Fries dorp, gelegen aan de westelijke oever van de oude Middelzee.

Volgens oude beschrijvingen ligt Bozum niet direct aan de zeearm, maar loopt er een riviertje van het dorp naar de Middelzee. Wellicht zien we in de Bozumervaart een latere voortzetting van dit stroompje.


De Bozumervaart is in deze tijd van groot belang voor de scheepvaart van Franeker naar de Middelzee en later naar de Zwette.


Het dorp zelf ligt op een zeer grote terp. Volgens sommige geschiedschrijvers zelfs op twee terpen. Aan de zuidkant van de terp ligt het slot van Walta, de heren van Bozum.


Vóór de familie Walta is het slot bewoond door de Jongema's. In 998 is er namelijk al sprake van bewoning door een Hessel Aedes Jongema van Bozum.

Zijn kleinzoon Pier Epes, zoon van Epe Hessels van Jongema en Jouck Agges van

Walta, gebruikt later de naam van zijn moeder en noemt zich:

Pier Epes Walta van Bozum.


Ná de Walta's is het slot bewoond door de families Bronkhorst, Van Aylva en Van Burmania. In de 18e eeuw liet ritmeester Menno Frans van Burmania het oude slot afbreken. Op grond van een proces op grond waarvan de erfgenamen het slot opnieuw moesten opbouwen. Hiervoor is toen Sythiema-state uit Hallum afgebroken en verplaatst naar Bozum. In 1839 is het uiteindelijk definitief gesloopt.


In 1465 wordt bij Bozum de Middeleeuwse slag geleverd tussen de Schieringen onder leiding van Agge Donia en de Vetkopers onder leiding van Inge Galama van Coudum, waarbij Agge werd verslagen.

Aan het eind van de 16e eeuw woont in Bozum (Friesland) Dinglum Ariens, boer, meijer en kerkvoogd in Bozum.


Waar hij en zijn vader Arien vandaan komen is vooralsnog niet bekend.

Het patroniem Dinglum ben ik in Friesland niet verder tegengekomen.


Naast verder onderzoek naar het patroniem Dinglum onderzoek ik momenteel een mogelijke relatie met Pier Epos Walta van Bosum, eigenaar van Walta-state en grote stukken grond te Bosum.  Dinglum Ariens was in ieder geval meier bij de Walta's.


Dinglum Ariens neemt daarbij een vooraanstaande positie in Bozum. Hij is als rooms-katholiek (papist) kerkvoogd (1612 en 1613) binnen de Nederlands Hervormde kerk. (verkiezing steeds voor twee jaar). Hij was dus een man van aanzien. De kerk was eigendom van de gehele dorpsgemeenschap.

In die tijd komt het wel vaker voor, dat dezelfde kerk gebruikt en beheerd wordt door katholieken én hervormden samen.De hervorming was weliswaar in Bozum al in 1580 ingevoerd maar werd pas later toegepast. Uitsluiting van de Roomsen van het stemrecht bijvoorbeeld volgde pas in 1640.


Als meijer is Dinglum Ariens eigenaar van de woning en toebehoren op plaats nummer 39.

Hij werd voor het eerst genoemd in het register van de Rechtdag ordinarus van 19 september 1608 in een zaak tegen Fecke Tettes in Oostereind. (recesboek)

ln 1612 wordt hij vermeld als zwager van Pieter Scheltes in Bozum nr.33 (R.K.)

In 1616, 1620 en 1623 was hij aanwezig op de kerkrekendag (archief Wommels).

ln 1634 maakt hij zijn testament ten gunste van zijn zoon Allard Dinglums. Hij is dan blind.

ln 1636 wil hij het aan Sybrand Scheltes geleend geld terug. Deze was boer op nr. 40.


Bij testament van Pier Walta (de laatste Walta in Bozum, de stins was nog tot de 20e eeuw

intact) in 1545 krijgt Dinglum fideïcommissum.


Een bijzondere, maar vroeger in Friesland toch heel gebruikelijke making, was het fideïcommis of de making over de hand. Hieronder werd verstaan, dat de testator alvast bepaalde op wie een of ander onroerend goed vererven zou, als de eerstaangewezen erfgenaam overleed. Men moet dit zo zien, dat deze eerste erfgenaam, de fideïcommissari(u)s, wel eigenaar van dat goed werd, maar dat op hem de last rustte het weer (ongeschonden) door te geven aan de na hem aangewezen erfgenaam, de verwachten. Naar Romeins recht mocht degene, die belast was met de uitkering van het fideïcommis 1/4 gedeelte houden, de zgn. trebellianieke portie.

Van de figuur van de making over de hand werd vaak gebruik gemaakt voor het stichten van een familiefideïcommis. De testator legde dan voor altijd vast op wie een bepaalde bezitting telkens weer moest vererven, zodat die bezitting in de familie zou blijven. In dit kader kwam liet nog al eens voor, dat de testator één van zijn bezittingen als "voordeelsgoed" voor één van zijn zoons of kleinzoons aanwees met de bedoeling van die bezitting een "stamslot" voor het hoofd van de familie te maken. Het "voordeelsgoed" is eigenlijk niet zozeer een nalatenschap als wel een prelegaat, d. w. z. dat dit "voordeelsgoed" bij de verdere verdeling van de erfenis tussen de erfgenamen buiten beschouwing gelaten wordt; het wordt vooraf aan de begunstigde toegedeeld. Zowel aan een (fideïcommissaire) erfstelling als aan een legaat kon de testator voorwaarden verbinden, die de begunstigde, indien mogelijk, moest vervullen.

Uit: “Iets over het testament in de zestiende eeuw”, B.S. Hempenius-van Dijk

(Genealogisch Jierboekje 1975)


ln dit geval gaat het om het meierrecht, zoals blijkt uit een proces, dat Tetje Keimpes, weduwe van Allard Arjens op 27 oktober 1729 aanspant, mede namens haar kinderen Baekte, Arjen en Dinglum tegen Vrouwe Anna Lucia Andriesa van Camstra, vrouw van

Minco van Burmania, wonend op Rinsumageest, als bezitter van het Fideïcommisium van Pier Epes (Walta) van Bozum. Tetje stelt, dat de erfgenamen van haar overleden man op grond van het fideïcommissium een voortdurend meierrecht hebben op zathe en landen vallend onder nummer 39. Op 27 oktober 1730 komt de uitspraak. Het testament is in handen van Anna van Camstra en dat enige bewijsstuk hoeft zij niet uit handen te geven, omdat het tegen haar getuigt. Dus Tetje verliest hierdoor het proces, wat niet wil zeggen dat het fideïcommissium niet bestaat.

Uit het testament van Pier blijkt wel degelijk dat er sprake is van een fideïcommissium. Hoe dit exact in elkaar gezeten heeft voor de opgeiste rechten door Tetje Keimpes is nog niet duidelijk. Een familierelatie met de Walta’s / Jongema’s ligt wellicht voor de hand, maar is (noch) niet aangetoond.


De naam Hogema komen we het eerst tegen in de vierde generatie bij Dinglum Allerts de Oude, geboren in 1642. Hij gebruikt ook de naam Hoogsma.


Dinglum Allerts is meesterbakker in Leeuwarden in 1666. Hij is voordien ook bakker in Bozum en eigenaar van plaats nr. 41 aldaar.


Een van zijn zusjes, Uylck Allerts, gebruikt bij haar huwelijk in Burgwerd de naam: Hoogh.


In de loop van de onderzoekingen ben ik op meerdere mogelijke

naamsverklaringen gekomen.

Ik geef verder op de site een opsomming hiervan

 


Jan en Irma Hogema

Copyright  2013 © Jan Hogema

http://www.linkedin.com/profile/edit?trk=hb_tab_pro_top